Bij quest 2 zijn verschillende
scenario’s beschreven die hier terug te vinden zijn. Wij hebben uiteindelijk
besloten om scenario 1 verder uit te gaan werken. Op het blog is te lezen hoe
de drijvende krachten life long learning en individualisme er in 2030 uit
zouden kunnen zien.
Het talentonderwijs heeft als visie:
"Tegemoet komen aan specifieke onderwijsbehoeften van hoogbegaafde
kinderen, waarbij ze zowel cognitief als sociaal-emotioneel (peergroep) worden
uitgedaagd." Met behulp van een SWOT analyse zal ik bekijken wat de
sterkten, kansen, zwakten en bedreigingen zijn van het talentonderwijs bij
toekomstscenario 1.
Sterkten
|
Kansen
|
Portfolio
Individueel
leertraject (zelfsturing)
Docent als coach
|
Digitaal portfolio
21st century skills
Talentontwikkeling
|
Zwakten
|
Bedreigingen
|
Open ruimten
Flexibele
onderwijstijden
Brede opleiding
|
Overal kennis
Flexibele arbeidsmarkt
Diepgang ontbreekt
|
Sterkten
Binnen het talentonderwijs bevinden zich kinderen van
verschillende leeftijden en niveaus (Plein013, 2015). Op dit moment vormen
kinderen uit groep 4 t/m 8 samen één groep. In deze groep moet wel sprake zijn
van een individueel traject, aangezien kinderen op verschillende momenten in
hun leerproces zijn. Eén van de middelen die dit individuele onderwijs
ondersteunt, is het weekplan. Met behulp van het weekplan is het mogelijk om
ieder kind een eigen pakket met taken te geven die afgestemd zijn op de ontwikkeling
van het kind. Vervolgens wordt het individuele leertraject ondersteund doordat
het kind zelf probeert zicht te houden op de planning van deze verschillende
taken.
De leerkracht heeft hierin een duidelijke rol als
coach, aangezien het kind door middel van verschillende leergesprekken gevraagd
wordt om terug te kijken op het werken met het weekplan en om verder te kijken
wat er misschien aangepast moet worden. Tijdens deze leergesprekken zorgt de
leerkracht ervoor dat het kind met oplossingen en antwoorden komt en stuurt
vanuit zijn/haar expertise het proces van het kind zo goed mogelijk aan.
Het leerproces van het kind wordt in beeld gebracht
met behulp van een portfolio. Het kind vult het portfolio met een opdracht of
activiteit waar hij/zij trots op is of waar het kind een bepaald inzicht,
kennis of vaardigheid bij op heeft gedaan. Doordat het kind de resultaten aan
de ouders vertelt, zal het leerproces ook in woorden vertaald worden. Zowel in
woord als in beeld wordt voor het kind duidelijk op welke manier het zich
ontwikkeld heeft en waar nog kansen liggen (Easley & Mitchell, 2003).
Kansen
Op het gebied van het portfolio is de organisatie nog
zoekend wat betreft de vormgeving en de inhoud. Momenteel is nog sprake van een
combinatie tussen rapport en portfolio, waarbij het rapport de
sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind verder toelicht en toets
resultaten weergeven worden. Het is een mooie kans voor de organisatie om het
rapport en het portfolio samen te brengen in één digitaal portfolio. Wanneer
kinderen de mogelijkheid krijgen om specifieke doelen te behalen, hoeft dat
niet met behulp van toetsen te zijn. Het digitale portfolio biedt namelijk
meerdere mogelijkheden door activiteiten te filmen en door proces en resultaten
direct vast te leggen met behulp van foto’s.
Het onderdeel ICT van de 21st century skills zou op
deze manier meteen verder ontwikkeld kunnen worden. Op het gebied van
samenwerken, sociale en culturele vaardigheden, communiceren, kritisch denken,
creativiteit en probleemoplossend vermogen worden verschillende activiteiten
ingezet (Voogt & Pareja, 2010). Met behulp van bijvoorbeeld coöperatieve
spellen, SOVA, Rots en water, verschillende logische puzzels en projecten
worden aan die vaardigheden gewerkt. Het is van belang om deze activiteiten in
te blijven zetten en verder te ontwikkelen. Eén van de aandachtspunten daarbij
is het combineren van de activiteiten met ICT. Binnen het talentonderwijs is
aandacht voor ICT, maar dat kan verder uitgebreid worden en dit is een mooie
kans om dat te doen.
Met behulp van het project talenttijd wordt de
talentontwikkeling van de kinderen gestimuleerd (Plein013, 2015). Bij
talenttijd mogen de kinderen een onderwerp dat zij interessant vinden verder
onderzoeken en tot slot presenteren aan andere kinderen. Bij het
toekomstscenario wordt geschetst dat kinderen meer in de praktijk zullen gaan
leren. Talenttijd biedt een erg mooie kans om kinderen in de praktijk te laten
onderzoeken in plaats van het zoeken in bronnen als internet en boeken wat nu
vooral gebeurd. Wanneer kinderen zelf uitzoeken welk bedrijf meer informatie
zou kunnen geven over hun onderwerp en wanneer ze zelf bekijken hoe ze daar
komen en wanneer, wordt de autonomie gestimuleerd en de praktijk in hun proces
betrokken.
Zwakten
Zoals in het toekomstscenario aangegeven is, zullen
meer open ruimtes ontstaan waarbinnen kinderen bezig zijn met hun eigen
ontwikkelen onder begeleiding van een leerkracht. Wanneer gekeken wordt naar de
kinderen binnen het talentonderwijs, valt op dat veel kinderen moeite hebben
met het omgaan met veel prikkels. Wanneer steeds meer open ruimtes gevormd
zullen worden, zullen steeds meer kinderen bij elkaar komen. Op deze manier zal
het voor de kinderen binnen het talentonderwijs moeilijk worden om zich af te
sluiten en zich te concentreren op hun leerproces.
Naast open ruimtes zullen de kinderen en ouders meer
gaan bepalen op welk moment ze leren. Uit onderzoek van het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2014) blijkt dat het overgaan naar flexibele
onderwijstijden een flinke investering is. Bij dit onderzoek kon slechts 1 van
de 11 scholen voldoen aan de juiste randvoorwaarden om flexibele onderwijstijden
goed te integreren. Eén van de voorwaarden voor het flexibele onderwijs is dat
de organisatie achter het concept staat. Binnen het talentonderwijs staat de
organisatie niet achter deze flexibele onderwijstijden, aangezien de kinderen
moeite zullen hebben met een structuur die steeds kan veranderen. De
verschillende kinderen in de klas en de verschillende
onderwijstijden zullen problemen geven bij de vraag naar houvast.
Doordat specialisatie pas later in het onderwijs
plaats zal vinden, worden de kinderen binnen het talentonderwijs breed
opgeleid. Bij hoogbegaafde kinderen zijn een aantal kenmerken van belang voor
het onderwijs dat ze krijgen. Een van die kenmerken is het topdown leren dat de
kinderen doen (Van Kessel, 2008). Vanuit een groter geheel ontwikkelen ze de
bouwstenen die ze nodig hebben. Wanneer de specialisatie pas later plaats zal
vinden, zal het voor de kinderen lastig zijn om het grotere geheel voor zich te
zien en naar dat geheel toe te werken.
Bedreigingen
In 2030 zal op steeds meer manieren informatie te
verkrijgen zijn en zal de hoeveelheid informatie ook toenemen. Kinderen binnen
het talentonderwijs willen vaak precies weten hoe iets in elkaar zit. Wanneer
veel informatie te vinden is, zal het voor hen lastig zijn om de belangrijkste informatie
eruit te halen. Een leerkracht kan hierin natuurlijk ondersteunen, maar dit
neemt niet weg dat kinderen thuis nog verder zoeken en wellicht door de bomen
het bos niet meer zien.
Een bijkomend probleem dat kan ontstaan bij een grote
hoeveelheid aan informatie, is het ontbreken van diepgang. Wanneer de
opdrachten voor de kinderen te oppervlakkig blijven door veel oppervlakkige
informatie, zullen de kinderen hun metacognitieve vaardigheden niet in hoeven
te zetten. Bosch-Sthijns (2009) geeft aan dat hoogbegaafde kinderen vaker
moeite hebben met het ontwikkelen van metacognitieve vaardigheden. Het is aan
de leerkracht om de juiste selectie van informatie te maken en te zorgen voor
genoeg diepgang om de metacognitieve vaardigheden van de kinderen te blijven
ontwikkelen.
Verder zal sprake zijn van een flexibele arbeidsmarkt
waarin de kans toegenomen is dat kinderen een aantal keer van baan wisselen of
een andere functie krijgen. Zoals Kuipers (2009) beschrijft, hebben
hoogbegaafde kinderen meestal een interesse in bepaalde onderwerpen. Wanneer
die interesse er is, willen ze alles over dat onderwerp weten en gaan daarmee
aan de slag. Op het moment dat de kinderen vaker van baan zullen moeten
wisselen, is het risico dat ze hun interesse voor een bepaald beroep of
vakgebied niet meer goed kwijt kunnen. Het ontdekken waarom ze bepaalde
vaardigheden voor een bepaalde baan moeten leren en het opwekken van nieuwe
energie zal bij het wisselen van baan een uitdaging vormen.
Samenhang
SWOT
Binnen de SWOT is te zien dat de kansen erg
samenhangen met de sterkten van het talentonderwijs. Wanneer de organisatie de
kansen meeneemt bij het doorzetten en uitbreiden van de sterke kanten dan ligt
daar een mooie manier om als organisatie verder te ontwikkelen. Zo kan bij het
verder ontwikkelen van de sterkte portfolio meteen de kans gebruikt worden om
een digitaal portfolio te ontwikkelen.
Verder is te merken dat de structuur en het
individuele onderwijs dat nu aangeboden wordt, niet overeenkomt met het
onderwijs uit 2030. De kracht van het talentonderwijs moet in de toekomst
bekeken worden ten opzichte van de veranderde maatschappij waarin de kinderen
zich zullen moeten gaan vestigen. Zo kan het talentonderwijs dat momenteel
aandacht besteed aan hoe kinderen met elkaar en anderen om kunnen gaan ingezet
worden om de zwakte op het gebied van onderwijs in grote groepen op te kunnen
vangen.
Literatuur:
Bosch-Sthijns, W. (2009). Het
ontwikkelen van werk- en leerstrategieën. In E. W. J. M. van Gerven
(Ed.). Handboek hoogbegaafdheid. Assen: Koninklijke Van Gorcum BV.
Easley, S.
& Mitchell, K. (2003). De waarde van
portfolio’s. Canada: Pembroke Publishers.
Kuipers, J.
(2009). Van kennisoverdracht naar procesbegeleiding: beter omgaan met
hoogbegaafde
leerlingen. Pulse
Primair Onderwijs, 1, 22-24.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
(2014). Experiment flexibele
onderwijstijden
2011-2014. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Plein013. (2015). Beleid
talentklassen. Tilburg: Talent in beeld.
Van Kessel, A. (2008). Topdown leren, onmogelijk uit te leggen als je niet weet wat bottom-up
leren
is. Gevonden op http://ikbenhoogbegaafd.nl/wp-content/uploads/2012/05/TopDown.pdf
op 26-06-2014.
Voogt, J.& Pareja Roblin, N. (2010). 21st Century Skills. Discussienota. Enschede: Universiteit
Twente.